Mag een arts huilen?
Hoe graag een arts ook wil genezen, patiënten gaan dood. En andere patiënten moet verteld worden dat ze binnen afzienbare tijd zullen sterven. Hoe doe je dat? En spelen privé-ervaringen of -opvattingen hierbij een rol? In Medisch Vandaag een serie interviews met verschillende artsen waarin zij vertellen hoe zij omgaan met de dood. Als laatste in de reeks Gerald Kraan, nog geen arts, bezig aan zijn laatste co-schap. "Als co-assistent maak je het allemaal heel persoonlijk. Je staat aan de kant en kijkt toe, daardoor trek je je de dingen ook meer aan."
"Ja, waarom wil je arts worden? Ik heb daar met studiegenoten hele discussies over gehad. Je hebt bepaalde verwachtingen. Als je aan je studie begint ben je toch idealistisch. Je wilt genezen, ziet dat als een nobel streven. Inmiddels denk ik daar iets anders over. De arts is in veel gevallen een lapmiddel." Zegt Gerald Kraan (28), die aan het eind van zijn co-schappen, na vier jaar geneeskunde in Rotterdam, Voltaire citeert, in het Engels: "The art of medicine consists of amusing the patient while nature cures the disease."
En patiënten gaan dood, ook al doe je nog zo je best?
"Ja, en dat komt helaas minder ter sprake tijdens de opleiding."
Hoewel hij ervan overtuigd is dat artsen vaak een roeping hebben, "dat denk ik echt", is dat bij hem minder het geval. "Ik heb pas bedacht arts te willen worden toen ik al halverwege het VWO was. Ik was een fanatiek voetballer en als iemand een blessure had vond ik het erg interessant hoe dat allemaal werkt in een lichaam. Daarom kies ik ook voor de orthopedie."
Hij had misschien geen roeping, maar wel een erg grote wens om arts te worden. "Ik ben vier keer uitgeloot, heb tussentijds een andere studie gedaan, bewegingstechnologie, maar dat was meer een parkeerstudie."
De eerste patiënt opnemen. "Heel eng was dat. Dat was een meisje van zestien met bloed bij de ontlasting. Haar moeder was er bij. En dan kijken ze je zo aan van ‘de dokter gaat het zeggen`, maar dan zit ik daar alleen maar om ze wéér zo`n waslijst vragen voor te leggen". De eerste keren bloed prikken. "Daar maakte ik mij de avond daarvoor ernstig zorgen over."
En het eerste slecht-nieuws-gesprek waar hij bij zat. "Dat was met een man van een jaar of 55, Piet heette hij. Piet kreeg de diagnose Non-Hodgkin lymfoom, met uitzaaiingen in de lever en het buikvlies. De prognose was uiterst ongunstig. Dat heeft mij heel erg aangegrepen. Je maakt het dan nog heel persoonlijk, zodat je bijna staat te huilen."
Hij haalt zijn dagboek erbij, dat hij vanaf de eerste dag van de co-schappen bijhoudt. "Het was in januari 2001, op de interne geneeskunde. De arts-assistent had wel door dat ik het mij nogal aantrok. ‘Je moet proberen het los te laten,` zei hij. ‘Dit is ook het arts zijn, drink vanavond een biertje en probeer het te vergeten, dan hebben we het er morgen nog over.`" Maar zo eenvoudig was dat niet. "Toen ik naar huis ging liep ik door die lege hal van Dijkzigt en ik zie die man bij de telefoon staan. Ik hoor ‘Hoi, met Piet.` Stond hij zijn familie en vrienden te bellen om het slechte nieuws te vertellen. Dat beeld en dat ‘Hoi, met Piet`..."
Zal dat ooit wennen?
"Wennen is misschien niet het woord. Het is zo ultiem, doodgaan. Maar op een gegeven moment wordt het meer en meer medisch. Het heeft er toch ook mee te maken dat je als co-assistent aan de kant staat. Je kijkt alleen maar toe, daardoor trek je je het ook meer aan. Je kunt als co-assistent een hechte band opbouwen met mensen, want je hebt meer tijd dan de behandelend arts. Je loopt veel binnen bij de mensen, praat met ze, ontloopt ze niet als ze slecht nieuws hebben gehad. Langzamerhand krijg je steeds meer een taak, als arts-assistent en later als arts. Dan handel je. Dan wordt het meer werk, waardoor je dingen naast je neer moet kunnen leggen. Maar ja, aan de andere kant krijg je ook steeds meer verantwoordelijkheid, waardoor je je de dingen misschien juist weer meer aantrekt. En dan nog zal de ene patiënt je meer doen dan de andere. Zoals elke arts zal zeggen dat ernstig zieke kinderen altijd erg aangrijpen."
Zo staat hem een jongetje van anderhalf nog goed bij. "HIj had hersenvliesontsteking, in drie uur tijd was het voorbij. In die drie uur hebben ze de vreselijkste onderzoeken en handelingen met hem uitgevoerd. Naalden in het lichaam gestoken, botboringen gedaan, een diepe lijn ingebracht. Het kind schreeuwde om zijn moeder. Je weet van tevoren dat er slechts een kleine kans is dat het kind het haalt. Toch doe je dat. Ook al martel je dat kind als het ware. Tijd om daarover te overleggen heb je niet, maar dan nog, denk je dat die moeder niet voor die kleine kans zou gaan?"
Hij heeft het slecht-nieuws-gesprek bij zoveel mogelijk verschillende artsen proberen mee te maken. "Dat werd me ook aangeraden. Daar leer je van. Je ziet hoe je het niet wilt doen." Zoals de arts die het slechte nieuws in de gang vertelt. Of even snel aan het bed, terwijl er verder niemand bij is. "Dat heeft een tante mij ook op het hart gedrukt, om het zo nooit te doen, iets dat ze meemaakte met haar man."
"Je hebt natuurlijk een soort standaardlijstje van richtlijnen die je sowieso moet opvolgen, zoals zet je pieper en telefoon uit, plan zo`n gesprek bij voorkeur aan het einde van je spreekuur zodat er uitloopmogelijkheden zijn, met familie erbij et cetera, maar dat zijn de praktische zaken. Wat ons erg wordt afgeraden is de ‘Hang yourself-methode`. Vragen stellen aan de patiënt zoals ‘had u zelf ook niet al het idee dat...?` Zodat de patiënt zichzelf mag ophangen. Ook een leuke die ik een psycholoog hebben horen gebruiken: ‘U gaat een nieuwe fase van uw leven in.`"
Hoe doen de goede het?
"De arts die ik erg goed vond was meteen duidelijk. Zei: ‘Het ziet er heel slecht uit`. Hij hield het gesprek in eigen hand. Maar wat vooral indruk maakte, hij gaf een gevoelsreflex. Zei ‘U heeft wel gevochten` en hij stond zelf ook met tranen in zijn ogen."
Mag een arts (mee)huilen?
"Ook daar hebben we hele discussies over gehad tijdens de studie. Er zijn er die zeggen, nee, dat verdriet is niet van de arts, dat mag hij zich niet toe-eigenen. Maar ik weet het niet..."
"Ik probeer het voor mezelf toch altijd persoonlijk te maken. Dus als ik op de poli twee oudere mensen zie, die langzaam uit hun stoel komen en rustig naar mij toewandelen, dan denk ik ‘mijn ouders zijn ook wat ouder`."
Tijdens de co-schappen maak je sterfgevallen mee, maar toch heeft hij het onderwerp dood tijdens zijn studie gemist. "Er zou keuzeonderwijs palliatieve zorg worden gegeven. Dat ging niet door vanwege te weinig aanmeldingen. Heel jammer. Ik begreep ook niet dat het klinisch lijnonderwijs een keer niet doorging omdat de patiënt die besproken zou worden was overleden. Dat was nu juist leerzaam geweest en een geschikt moment om over de dood te praten."
Maar als orthopaed zul je toch niet zo heel veel met de dood te maken hebben?
"Tenzij je de oncologie erbij betrekt. Ik zou toch wel erg graag in een academisch ziekenhuis willen werken. Ik zoek een opleidingsplaats, wat nog behoorlijk lastig is. Geriatrie trekt mij ook. Oude mensen maken iets bij me los. Ik heb een week in een verpleeghuis stage gelopen en daar voelde ik me thuis. Maar... aan de andere kant, ik denk dat ik daar de actie zal gaan missen. Ik ga dus in eerste instantie voor de orthopedie."
Achteraf is hij verbaasd hoe snel het allemaal went: de eerste anamnese, de eerste keer bloed prikken, ernstig zieke patiënten, patiënten die overlijden. Zijn grootste angst nu is dat hij ooit een ernstige fout zal maken. "Dat mensen doodgaan door mijn toedoen. Dat kerkhofje dat elke arts heeft. Je weet dat het je op een dag kan gebeuren. Iets wat ik dan de rest van mijn leven zal meedragen."
© Anja Krabben
Verschenen in Medisch Vandaag, 17 december 2002.
Voor meer artikelen van Anja Krabben zie:
http://www.anjakrabben.nl.