zoeken
knop: zoek
Home/

Geef de doden een naam

plaatje: bulletDoor Susan Smit

Naam: RIT
Functie: identificeren van slachtoffers bij rampen

Bij grootschalige calamiteiten als de vliegramp in de Bijlmermeer en de scheepsramp met de Herald of Free Enterprise moeten de tientallen slachtoffers binnen redelijke termijn geborgen en geïdentificeerd worden. Het Rampen Identificatie Team (RIT) is dan binnen enkele uren ter plaatse om de onherkenbare slachtoffers een naam te geven. Over het speurwerk, de emoties en de teamgeest van een slapende organisatie. "Pas als de onzekerheid over het lot van een geliefde is weggenomen, kan het rouwproces beginnen."
"Enkele minuten nadat er een ramp is gebeurd die Nederlandse slachtoffers heeft geëist, laten we onze dagelijkse baan voor wat het is en gaan we op weg naar de plek van de ramp," vertelt Bram Visser, hoofd stafgroep RIT. "We zijn altijd voorbereid. Er kan elk moment van de dag iets gebeuren." RIT-leden hebben een volledige baan bij de politie, maar bij een ramp laten zij onmiddellijk hun dagelijkse werkzaamheden vallen. De techniek, kennis en vaardigheden die ze bij hun eigenlijke baan gebruiken, benutten ze bij hun taken bij het RIT. Het RIT is een slapende organisatie die snel tot leven gewekt kan worden. Binnen tweeënhalf uur na alarmering staat de leiding van het team paraat. Binnen vijf uur is het hele team operationeel op de plaats van bestemming, waar ook in Nederland, aanwezig.

Na de grote vliegtuigramp in Tenerife in 1977 (580 doden, waarvan 248 Nederlanders) werd het duidelijk dat er behoefte was aan een politieteam dat gespecialiseerd was in massa-identificatie. In 1983 werd daarom het RIT opgericht, een bijzondere bijstands- eenheid van de Nederlandse politie die 24 uur per dag oproepbaar is. Het team bestaat uit politiemensen van de regiokorpsen en medewerkers van de Koninklijke Marechaussee, versterkt met een aantal externe deskundigen. Voorheen werd bij rampen gebruik gemaakt van een rampenstaf of een werkgroep. Bram Visscher: "De mensen die nu bij het RIT betrokken zijn, hebben zich in de jaren tachtig vrijwillig aangemeld. Er is praktisch geen verloop, alleen wanneer iemand met pensioen gaat zoeken we een vervangende kracht. Niet iedere politieman is geschikt voor het werk dat het RIT op zich neemt. Een RIT-lid moet vakbekwaam zijn, flexibel, breed inzetbaar en stabiel. Bovendien moet hij of zij beschikken over een goede gezondheid. Het is fysiek en mentaal zwaar werk waar je tegen opgewassen moet zijn."

Het bergen en identificeren van rampslachtoffers gaat volgens een vaste procedure. Te midden van de chaos van emotionele nabestaanden, ramptoeristen en opdringerige media is het van groot belang dat de regels in acht worden genomen. Als het RIT op de plaats van de ramp aankomt, wacht als eerste de zorgvuldige berging van de slachtoffers. De hele omgeving wordt stukje voor stukje `in kaart` gebracht, aangetroffen sporen worden veilig gesteld. "Alles wat we vinden kan helpen bij het vaststellen van de identiteit van het slachtoffer," aldus Jens Abma, supervisor technische recherche. "Persoonlijke bezittingen zoals kleding, schoenen en sieraden worden gefotografeerd en geregistreerd. De gevonden lichamen worden overgebracht naar een afgesloten ruimte, die constant onder bewaking staat". In deze ruimte verzamelen technische rechercheurs zoveel mogelijk gegevens van het slachtoffer na het overlijden, post mortem (PM) gegevens genoemd. Vingerafdrukken en DNA-materiaal als huidschilfers en haren worden bewaard. Een patholoog-anatoom verricht onderzoek op het lichaam en een odontoloog bekijkt de tandenstructuur. Al deze gegevens worden zorgvuldig beschreven en geregistreerd in een PM-dossier en opgeslagen in een speciaal voor het RIT ontwikkeld computerprogramma.

Zodra er enig vermoeden bestaat over de identiteit van de slachtoffers, gaan tactische rechercheurs gegevens van het slachtoffer van voor het overlijden verzamelen, de zogenaamde ante morte (AM) gegevens. Engel van Dee, supervisor tactische recherche: "Bij een min of meer `gesloten` ramp is gemakkelijk te achterhalen wie er bij betrokken zijn. Bij een vliegtuigramp, zoals die in 1992 op Faro plaatsvond, kun je via de passagierslijst te weten komen om welke slachtoffers het gaat. Bij de ramp in de Bijlmermeer eerder dat jaar was het veel minder duidelijk. Veel slachtoffers hadden een illegale status en stonden dus niet geregistreerd. De tweehonderd doden die verwacht werden, bleken er drieënveertig te zijn. Het laatste slachtoffer werd pas vier maanden na de ramp geïdentificeerd." De tactische rechercheurs vragen nabestaanden naar sterk persoonsgebonden gegevens, zoals littekens, moedervlekken, tatoeages, sieraden, bepaalde gewoontes en kleding. Bij de tandarts wordt de meest actuele gebitsstatus opgevraagd.

Tactische rechercheurs zijn voorbereid op de confrontatie met de nabestaanden. Vaak zijn zij degenen die het slechte nieuws moeten brengen en te maken krijgen met hevige emoties. Van Dee: "Familieleden lopen bij instanties vaak tegen een muur op, terwijl ze zoveel vragen hebben. Onze rechercheurs zijn er om antwoord te geven op veel van die vragen. Er is ook altijd ruimte voor telefonisch contact op het moment dat er nieuwe vragen opkomen. Maar natuurlijk is hun primaire taak het verzamelen van een profiel van het mogelijke slachtoffer." Het profiel van de vermiste wordt in een AM-dossier opgetekend en vergeleken met de PM-dossiers. Als de gegevens zodanig met elkaar blijken overeen te stemmen, dat het om dezelfde persoon gaat, dan spreekt het RIT van een positieve identificatie.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
"Politiemensen zien in hun dagelijkse werk een of twee lijken per week. Maar wat er op je af komt bij een grootschalige ramp is van een heel andere orde."

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Alle materialen die nodig zijn om identificatiewerk te verrichten zijn aanwezig in het hoofdkantoor in Driebergen. Het RIT beschikt over zogenaamde `rampensets`: kisten met toepasselijke gereedschappen, variërend van loep tot plastic handschoenen en van vingerstrekker tot luchtverfrisser. Er zijn mobiele sectietafels, uitgerust met aansluitingen voor stromend water en afvoer van gebruikt water. Er is een vrachtauto met aanhangwagen voor het vervoer van twee containers, een voor de sector Berging, de andere voor de sector Technische identificatie. Er is voldoende materieel om binnen redelijke termijn vijfhonderd slachtoffers te kunnen bergen en identificeren. Daarvoor wordt het kernteam van zesendertig mensen naar behoefte uitgebreid tot maximaal honderd medewerkers. Zij werken onder leiding van de kernleden. Visser: "Deze vrijwilligers worden goed in de gaten gehouden door de kernleden, die ervaring hebben met massale rampen. Politiemensen zien in hun dagelijkse werk een of twee lijken per week, en ze zijn bekend met de procedure die daarop volgt. Maar wat er op je af komt bij een grootschalige ramp is van een heel andere orde."

Als het eigenlijke werk erop zit, als alle dossiers met elkaar in verband zijn gebracht, wordt er een afspraak gemaakt om het hele gebeuren te bespreken. Alle medewerkers van het RIT treffen elkaar een paar weken na het afwikkelen van de laatste identificatie tijdens een `debriefing`. Visser: "In zo`n nabespreking evalueren we de manier van werken. We bekijken wat goed ging en wat beter kan. Maar net zo belangrijk is de emotionele afsluiting. Er wordt gepraat over gevoelens en ervaringen. Vaak is er zo intensief gewerkt, er is immers een enorme tijdsdruk, dat de emoties pas loskomen als het allemaal achter de rug is. Napraten met collega`s kan dan wonderen doen." Als er toch nog onverwerkte problemen blijven bestaan, kan de hulp ingeroepen worden van een bedrijfspsycholoog. Volgens Visser wordt de stap naar professionele hulp echter niet vaak genomen. "De meeste politiemensen krijgen aan het thuisfront de steun en het begrip die ze nodig hebben. En zeker wanneer het RIT in het buitenland werkt en iedereen in hetzelfde hotel verblijft, werkt de sfeer onder elkaar helend."
Het RIT verleent assistentie bij buitenlandse rampen als er Nederlandse slachtoffers bij gevallen zijn. Het volledige team reist samen af naar de plek des onheils en verblijft in hetzelfde hotel. "De teamgeest die ontstaat tijdens die dagen zorgt ervoor dat je op de been blijft," zegt Van Dee. "Juist na het werk heb je behoefte aan gezelschap. Vaak wordt er met elkaar gelachen om de spanning van de dag even kwijt te raken, maar het komt even vaak voor dat mensen aan de bar van het hotel een emotioneel gesprek hebben." Abma, instemmend: "De band die je met elkaar opbouwt geeft een aparte dimensie aan het geheel. Je hebt dezelfde dingen gevoeld, geroken en gezien als je collega`s. Ze weten waar je het over hebt. Het is veel moeilijker om met buitenstaanders te praten over wat je hebt meegemaakt."

Als het mogelijk is, wonen RIT-leden de rouwdienst bij van de ramp waar ze aan gewerkt hebben. Het is een moment van meditatie en een passende afsluiting van een moeilijke periode. "Het is goed om het werk wat wij doen niet alleen zakelijk te benaderen," zegt Abma. "Het emotionele deel van het proces moet ook een plaats krijgen. Ik ervaar het als heel waardevol om op zo`n elegante manier de pijnlijke gebeurtenissen af te sluiten. Bovendien," voegt hij eraan toe, "is het een gebaar naar de nabestaanden. Ze stellen het vaak op prijs als je buiten je werktijden een blijk geeft van medeleven."

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
"Zelfs binnen de politiewereld is er een hoop onbegrip. Men begrijpt niet wat iemand bezielt om de dood zo op te zoeken."
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

De drie RIT-leden noemen zonder uitzondering de eerste ramp die ze hebben meegemaakt als de meest indrukwekkende van hun carrière. Voor Abma was dat de vliegramp in Tenerife in maart 1977, toen hij nog werkzaam was bij de rampenstaf van het toenmalig korps Rijkspolitie. "In die tijd miste ik de kennis en ervaring die ik nu heb. Ik was compleet overdonderd door de massaliteit van de ramp. Het was afgelopen maart precies twintig jaar geleden dat het vliegtuig neerstortte, en ik heb er veel aan gedacht. Het is nog steeds de grootste ramp in de burgerluchtvaart tot nu toe." Visser heeft alle data van de rampen waarbij het RIT ingezet is, in zijn geheugen staan. De meest imposante is voor hem de scheepsramp met de Herald of Free Enterprise in 1987 bij Zeebrugge. "Als je voor het eerst wordt opgeroepen probeer je een beeld te vormen van de omvang van de ramp. Je bereid je op het ergste voor. Maar eenmaal aangekomen blijkt dat het vele malen erger is dan je je ooit kunt voorstellen. Na tientallen jaren ervaring weet je wel wat je kunt verwachten van een massale ramp. De handelingen die je moet verrichten zijn vertrouwd. Maar je blijft mens, de dingen die om je heen gebeuren blijven je raken."

De laatste ramp waar het RIT mee te maken heeft gehad, is de vliegramp met de Dakota DC-3 in Den Helder op 25 september 1996. Visser: "Het jaar 1996 was statistisch gezien een rampjaar voor de internationale luchtvaart. Er wordt wel beweerd dat het slecht gesteld is met de staat van de huidige vliegtuigen. Maar menselijke fouten veroorzaken nog altijd de meeste rampen." Het RIT verleent niet alleen bijstand bij lucht- of scheepvaartrampen. Het team wordt ingezet bij alle calamiteiten waarbij een groot aantal slachtoffers vallen of slachtoffers vallen die moeilijk te identificeren zijn. Dit is vaak het geval bij treinongelukken, grootschalige verkeersongevallen en branden.

De RIT-leden doen in stilte hun werk, niet geïnteresseerd in de media. Zelfs in het complexe politiebestel is niet iedereen op de hoogte van de speciale taken van het RIT. Visser wil dit graag zo houden: "We doen werk dat gedaan moet worden, aandacht van de media is op zulke momenten alleen maar storend. Met dit soort zaken loop je niet te koop." Op de zeldzame momenten dat RIT-leden vertellen over hun werkzaamheden, zijn de reacties allesbehalve positief. "Zelfs binnen de politiewereld is er een hoop onbegrip", zegt Van Dee. "Men begrijpt niet wat iemand bezielt om de dood zo op te zoeken. Maar voor mij is dit werk juist uitermate bevredigend. Het is speurwerk om twee dossiers bij elkaar te krijgen, soms is er net niet voldoende bewijs om een identificatie rond te krijgen. Dan spitten we net zo lang tot er honderd procent zekerheid is. Daarnaast is het dankbaar werk, want je bent bezig met een proces wat de nabestaanden bezighoudt. Ze willen `het zeker weten`. Alleen als er zekerheid over de dood van een geliefde is, kan het rouwproces beginnen."

Dit artikel verscheen eerder in Doodgewoon # 13, zomer 1997.
© Susan Smit / Doodgewoon.

E-mail: redactie@dood.nl