zoeken
knop: zoek
Home/

plaatje: De kunst van een elegante lijkopening

De kunst van een elegante lijkopening

plaatje: bulletDoor Johanneke van Slooten

Naam: Jan Hampe
Beroep: patholoog-anatoom

Aan het woord: prof. dr. Jan Hampe (1911-1994). Meer dan veertig jaar was hij als patholoog-anatoom verbonden aan verschillende ziekenhuizen in Nederland.
"Een geraamte is voor mij het symbool van het leven. Niet als een uitgewerkt symbool, of als een afgedankt ding van iets dat niet meer is. Ik denk dat ik bij het zien van dode dingen, zowel een skelet als een lijk, vaak dieper heb nagedacht over het leven wat was, dan dat ik mij de diepere betekenis daarvan tijdens dat leven realiseerde. In de pathologische anatomie zocht ik dan ook naar die essentie en werd daarin geconfronteerd met de koppeling aan het einde, aan de dood, aan het ophouden.

Zoals je met een schijnwerper op een lege wand een voorstelling te voorschijn kunt toveren, kun je op de dood het begrip leven projecteren. Die twee zijn namelijk onlosmakelijk aan elkaar gelieerd. Wij leven al stervend en zo toont het geraamte in dat continue stervensproces tegelijkertijd de uitgangsvorm, het verbindend element en het eindstadium.

Als ik een geraamte zie, stel ik mij de mens voor waarmee het verbonden was, daarom stoort het mij ook wanneer een verzameling botten en schedels op een hoop gegooid wordt, of als ze vermalen worden tot beendermeel. Al jong was ik gefascineerd door afbeeldingen van geraamtes, vooral als ze zich als levendige wezens in allegorische voorstellingen manifesteerden.

Maar een geraamte is ook technisch gezien een mooie constructie. In mijn eerste studiejaar anatomie moest je al de onderdelen leren en dan is het heel handig als je een eigen skelet hebt. Maar dat was erg duur, tegenwoordig zijn ze van plastic. Ik had toevallig een kennis die op een begraafplaats werkte in Noord-Holland. Daar werden om de zoveel tijd de graven geruimd; dan wordt je namelijk geacht verteerd te zijn en tot humus te zijn geworden. Al de botten werden uit de grond gehaald en op een grote hoop gegooid en daarna gingen ze in een kuil. Dan was er weer plaats voor nieuwe lijken. Op die begraafplaats was de doodgraver bezig en hij zei: `Ik graaf vandaag iemand op, ik heb hem goed gekend, een hele lastige boer, ik ben benieuwd of ie klaar is!` En hij begon te graven; hij groef eerst de schedel op, die was bruin verkleurd, ik geloof door de inwerking van ijzerhoudend water in de grond, zo`n mooie bruine kleur. Daarna groef hij dat hele skelet voor mij op en spreidde de zaak uit om te kijken of het compleet was, slechts een paar kleine botjes ontbraken. Dat was geweldig en ik mocht het zomaar meenemen. Ik had een grote kartonnen doos bij me, daar ging de hele boel in. Ik was op de fiets en moest een kilometer of vijf terugrijden naar de plaats waar ik woonde en onderweg rammelde het in de doos op mijn bagagedrager. Ik begon het daardoor toch wel een beetje griezelig te vinden en steeds sterker groeide het idee `is dat nou werkelijk allemaal dood, is daar nou niks meer, kan ik dit nu zomaar doen die rammelige zaak meenemen?`
Toen kwam er een ingrijpen van ik zou zeggen bovenwolkse streken. Het werd pikzwart in de lucht en er kwam een geweldig zwaar onweer - ik weet nog precies waar op de weg - en ik vond nergens iets om onder te schuilen. Het droop ook onder de bomen, het was een verschrikkelijke toestand; gek genoeg voelde ik iets van straf, dat ik iets gedaan had wat niet goed was. Dit was zo duidelijk tegen mij gericht. Afschuwelijk! Nadat ik een tijdje doornat, natter kon gewoon niet, verder doorgefietst was, bleek die kartonnen doos ook kletsnat geworden te zijn; hij scheurde open en alle botten rolden op straat. Ik schrok ontzettend. Gelukkig was er niemand in de buurt. Ik wist me geen raad: het lag allemaal over straat, de schedel rolde een eind weg. Ik had niets om het in te doen en wilde toch dat skelet redden. Toen heb ik mijn broek uitgedaan, een knoop gelegd in de broekspijpen en al die botten daarin opgeborgen. En zo ben ik nat en beroerd in mijn onderbroek op de fiets, niks deed er meer toe, met mijn skelet thuisgekomen.
Ik heb het geraamte met verbindende ijzerdraadjes in elkaar gezet en het heeft goede dienst gedaan. Mijn medestudenten en ik hebben er veel van geleerd en het is nog uitgeleend aan werkgroepen zoals van de heilgymnasten. Hoewel ik het volledig kon verantwoorden, behield ik altijd het gevoel: en toch deugt het niet. Daarom heb ik het later weer begraven.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Ik wist me geen raad: het lag allemaal over straat, de schedel rolde een eind weg. Ik had niets om het in te doen en wilde toch dat skelet redden.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Het werk van een patholoog-anatoom vindt plaats in de sectiekamer of snijzaal, daar doet hij onderzoek op lijken om zodoende inzicht te krijgen in het verloop van het ziekteproces dat tot de dood heeft geleid. Het zwaartepunt van mijn werk verschoof geleidelijk aan naar het stellen van diagnoses, door onder een microscoop stukjes weefsel te bekijken die weggenomen zijn bij levende patiënten. Vanaf het moment dat ik aan het Van Leeuwenhoekhuis verbonden was kreeg ik van dit soort `coupes` ook tijdens een kankeroperatie en moest ik in een celdiagnostisch onderzoek de kwaadaardig- of goedaardigheid van een tumor bepalen. En de uitslag heeft dan grote invloed op het verloop van de operatie en de verdere behandeling.
Het is vreemd dat ik in mijn lange leven, waarin ik veertig jaar dit vak bedreven heb en zoveel dingen gezien heb die toch voor iedereen griezelig zijn, afstotend of zelfs bedreigend, er zo zelden van gedroomd heb. Een keer droomde ik dat ik een lijkopening deed in de snijzaal, het was in een lessituatie. Ik had alle organen eruitgenomen, dus dat lichaam was leeg en toen ineens sprak dat lijk tegen me en zei: `hoor eens u moet voortmaken want ik moet weg.` Daarop volgde een discussie waarin ik zei: `dat kan ik niet toelaten, ik ben nog niet klaar, uw buik ligt helemaal open - zo kan ik u niet laten lopen - alles is eruit, u bent volkomen leeg.` `Toch moet ik nu onmiddellijk weg` zei die man en hij stapt van de sectietafel af en verdwijnt met een holle buik. Het volgende beeld is dat ik hem op de Dam met zijn open buik in de zon zie liggen. Ik zei `maar meneer dat kunt u toch niet doen` en er liepen allemaal mensen omheen die zagen niets.

Later bedacht ik dat ik er zelf in de begintijd van mijn specialisering dikwijls vandoor holde en dan ging ik zo gauw als ik kon naar buiten en zat ik ergens liefst in de zon te schilderen. Die ontvluchtingen uit de snijzaal heb ik overgebracht op dat lijk.
In de periode dat ik in Zwitserland werkte bij een patholoog-anatoom die zich speciaal bezig hield met melanomen, zwarte huidkanker, droomde ik dat we aan de rand van een meer zaten. Ik keek naar mijn voet en daar zat een zwarte bobbel en toen ik hem erop wees: `moet je eens kijken wat gek is dat, wat zou dat zijn?`, keek hij me heel verontwaardigd aan en zei: `ja maar collega, dat weet je zelf toch ook wel, dat is een kwaadaardig melanoom en jij gaat dood!` Ik herinner mij nog de schrik en dat ik dacht: `oh dan moet ik snel gaan liggen want nu ga ik dood.` Je kunt wel dromen dat je doodgaat maar het is niet mogelijk het ogenblik van het doodgaan zelf te dromen, dat gaat net als met het moment van inslapen, dat kun je niet beleven omdat het juist dan plaats grijpt wanneer je wegzinkt in een staat van bewusteloosheid en dat valt niet na te vertellen.

Dezelfde soort schrikreacties krijg je wanneer het microscopisch beeld de kwaadaardigheid van een tumor uitwijst, dan denk je automatisch even aan de patiënt die op de operatietafel ligt. Je weet wat hij in zich heeft. Maar die schrikreactie mag niet zover gaan dat je afgeleid wordt in de beoordeling van zo`n preparaat. Dat soort gevoelens van medeleven worden op zo`n moment niet van je gevraagd, alleen de expertise en je oordeel op grond van het vormelijk beeld onder de microscoop is van belang voor het verloop van de operatie en voor de verdere behandeling. Soms ontkom je niet aan je emoties, zeker wanneer je de patiënt kent, of wanneer een jonge vrouw een borsttumor heeft. Maar als van zo`n dertig proefuitsnijdingen het merendeel kwaadaardige gezwellen blijken te zijn en je zou dat iedere keer meebeleven, dat is niet vol te houden, dan zou je volkomen versomberen en het idee krijgen dat niets er meer toe doet en er toch niets te redden valt. Nee, je moet fris en helder blijven en je vooral tijdens de beoordeling niet laten verstrikken in emoties, dat is gevaarlijk.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Mensen vragen vaak: `wordt ook het hoofd open gemaakt?` Dat vinden zij dan weer naarder dan het hart.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Ook al kreeg ik meestal te maken met doodzieke of zelfs stervende mensen en uiteindelijk de doden, toch heb ik me altijd betrokken gevoeld bij de hele patiënt en niet alleen dat kleine stukje wat ik van hem kreeg. Vandaar dat ik regelmatig meeliep met de zaalvisite en samenwerking met de behandelend arts nastreefde. Soms werd er wel eens gesneerd: `oh kom je vast kijken wie er straks bij je zal komen?` en dat sloeg er dan op dat als die patiënt zou overlijden, hij ter obductie zou komen.

Zoals ik bij het bekijken van een weefsel belangstelling had voor de persoon, zo zag ik in een lijk altijd nog de levende mens, niet alleen dode materie en dacht weleens: hoe lang zweeft er nog iets van leven omheen. Ik vind het openen van een lijk een belangrijke emotionele gebeurtenis, hoewel je je ook daar moet wapenen tegen al teveel emoties. Ik had wel een zeker schroomgevoel om zo`n lichaam te verminken. Want hoe netjes en elegant je ook werkt het wordt toch beschadigd. Er zijn mensen die zeggen: `nou ja wat doet het er toe of je er stukken uithaalt, het is een lijk`. Die gaan dan meestal ook ruwer met hun messen om. Maar ik heb heel lang het gevoel gehad dat een lichaam ook nadat de dood is ingetreden zoveel mogelijk compleet moet blijven. Dat botste natuurlijk met mijn opdracht.
Ik vond het altijd heel emotionerend om voor een bepaald onderzoek een sectie te moeten doen direct na de dood, wanneer alle organen van binnen nog warm zijn. Soms gaf mij dat het gevoel: het is nog niet een lijk, want het is nog niet koud. Dan betrek je het eerder op jezelf en komen er je eigen doodsangsten of sterfangsten bij. Wat mij vooral aangreep was de dood moeten constateren van bijvoorbeeld kinderen die in een spel dood gebleven waren. Zo herinner ik mij een kind dat uit het ijs was gehaald met de schaatsjes nog aan de voeten. Dan zag ik geen lijk maar een kind en het eind van het spel.

Toch moet je zonder vertroebelingen die handelingen verrichten die nodig zijn om volgens de regels van de kunst een lijkopening op de juiste wijze te doen. Als dat eenmaal in gang gezet is en je begonnen bent met die eerste snee, wordt dat hele patroon afgewerkt, daar moet je dan niet in geremd worden. Wat ik daarbij beslist wel emotionerend heb gevonden is om het hart uit het lichaam te nemen... dat heb je dan in je hand en om het van binnen en van buiten te kunnen bekijken moet je dat op minutieuze wijze openen. Een hart is toch ineens iets heel anders dan een voet of een neus. Beladen als het is met allerlei zinnebeeldige interpretaties en gedachten die je betrekt op waar je mee bezig bent en op wat daar in je handen ligt.
Het hart vertegenwoordigt de gevoelswereld en is zo van een hogere orde, het werd dikwijls afzonderlijk begraven op een aparte plaats, of het kreeg een eigen urn. Dat was niet ongebruikelijk bij hooggeplaatste personen, zoals zeehelden en koningen, bij mensen die een bijzondere invloed hadden op de maatschappij. Met de hersenen heb ik minder moeite, die zitten daar zo diep binnenin de schedel en als je die eruit haalt is het een nietszeggende weke wat papperige massa. De verschillende organen blijken een heel eigen emotionele belevingswereld te vertegenwoordigen. Als je denkt aan de Etruskische priesters die de lever, de zetel van aandoeningen van de ziel, zagen als het voorspellende orgaan. Die werd uit het lichaam gehaald en uit de vorm van de lever werd de toekomst voorspeld.
Ik kan me goed indenken dat het snijden in een lijk voor iemand die niet ingevoerd is in mijn vak een griezelige voorstelling oplevert, het wordt ervaren als bedreigend, iets dat jezelf ook bedreigt. Anderen vinden het daarom soms niet aanvaardbaar en dat is de reden dat mensen vaak zo bang zijn om toestemming te geven voor het doen van een lijkopening. Er zijn ziekenhuizen waar je bij de opname een papier krijgt waarin staat dat er bij onverhoopt overlijden na de dood een onderzoek gedaan wordt door de patholoog-anatoom. Dat vond ik nooit een fijne methode als er vanuit gegaan werd dat wanneer er geen protest kwam, het was toegestaan omdat het niet verboden is. Bovendien vond ik dat de nabestaanden het recht hebben te weten hoe zoiets gebeurt. Dan moet je niet zeggen: `oh dan maken we een klein gaatje en kijken we even.` Dan moet je zo eerlijk mogelijk zeggen, zonder onnodige emoties te verwekken, dat er een opening plaats vindt en dat alle organen bekeken worden. Voor mensen is dat dikwijls heel erg belangrijk, ze vragen vaak: `wordt ook het hoofd open gemaakt?`. Dat vinden zij dan weer naarder dan het hart. Daar komt bij dat ze bang zijn dat je het kunt zien als het lijk wordt opgebaard en de familieleden komen kijken en er allerlei mensen langs lopen. Maar als het goed gedaan is hoeft het niet zichtbaar te zijn.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------

Het laatste gesprek met een stervende is te vergelijken met het ogenblik van het afscheid nemen van een geliefd persoon op een perron.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------

Moeilijker wordt het wanneer een lijk de sectiekamer binnengedragen wordt dat helemaal vermorzeld is, beschoten, of waar andere vreselijke dingen mee gebeurd zijn. Ik bescherm me dan door dat alleen te zien als kentekenen van gruwelijkheid. Toch heb ik wel angstige momenten in de snijzaal gehad. Zo moest ik een keer plotseling weglopen van de sectietafel en werd ineens tegengehouden, afschuwelijk, door een hand die zich vasthaakte aan de zak van mijn jas, ik trok de arm mee. Het leek of het lijk mij beetgreep en me terugtrok. Dan schrik je echt even heel erg. Ik was alleen met dat lijk en dat soort gebeurtenissen werken het sterkst op je in als je alleen bent en je het niet even af kunt reageren.

Meestal zijn er anderen bij, de sectiebedienden die je helpen of er komen artsen kijken. Maar een keer moest ik `s nachts in de grote snijzaal van het Binnengasthuis een obductie doen, er moesten bepaalde organen heel vers direct na de dood worden uitgenomen. In de eerste plaats was het iemand die maar net overleden was en dus nog warm, er was geen hulp... ik was alleen. Ik moest dat lijk uitkleden, klaarmaken, op de snijtafel leggen en al die dingen vond ik toch eigenlijk naar. Boven die snijtafel hing een grote, uit de operatiekamer afkomstige lamp. En dan sta je in zo`n snijzaal, waar nog tien snijtafels stonden, in je eentje met een lijk in een kegel van licht en alles om je heen is pikzwart. Dat is een beetje luguber, maar je moet je concentreren op je werk, ik verzamelde de weefsels en deed alles wat ik moest doen. En ineens zag ik in mijn perifere gezichtsveld dat de lampen die aan de zijkant hingen schommelden. Het waren van die ouderwetse kantoorlampen, zo`n wit paraplu-achtig kapje met een ballonnetje erin. Even dacht ik: `nou ben ik toch een beetje gek, want ze hangen natuurlijk stil`. Ik ging door met mijn werk en toen gingen ze steeds harder slingeren... ze maakten echt hele grote schommelingen van meters uitslag. Dat begreep ik helemaal niet meer, want ze hingen stil toen ik binnenkwam. Ik begon het heel erg vervelend te vinden en onheilspellend en dacht dat mijn fantasie met mij aan de haal ging, maar maakte de sectie wel af.
Toen ik daar de volgende morgen terugkwam hingen ze weer keurig stil en ik vreesde dat het misschien niet waar was, hoewel ik ervan overtuigd was. Ik vertelde het de sectiebedienden en die lachten wat besmuikt en dachten dat ik gewoon bang was geweest. Later bleek dat om vier uur `s morgens de centrale verwarming aangezet wordt en dan stijgt de warme lucht op van de radiatoren en gaan die lampjes slingeren. Zo zie je dat je blijkbaar zo gespannen bent, dat je iets wat je direct zou moeten kunnen verklaren als een griezelig mysterie beschouwt.
Aan een graf worden vaak dingen gezegd die daarvoor nooit uitgesproken zijn. Het is een afscheid zonder consequenties, er komt geen commentaar meer, je kunt eerlijk en vrij spreken. Je weet dat het afgelopen is. In mindere mate geldt hetzelfde voor het laatste gesprek met een stervende. Dat is te vergelijken met het ogenblik van het afscheid nemen van een geliefd persoon op een perron. Zij is al in de trein en hangt zo`n beetje naar buiten. Je hebt nog van alles te vertellen. Het vrije spreken voltrekt zich in de eindigheid van de tijd, je weet die trein gaat zo dadelijk weg. Het komt er allemaal uit zonder restrictie.

En dan vlak voordat de trein zou vertrekken komt de omroepstem die meedeelt dat de trein vijf minuten later weggaat. Vanaf dat ogenblik heb je niets meer te zeggen. Dan wordt je ineens extra tijd gegeven en verlam je. Je wilt niet meer tijd, je bent geprogrammeerd naar dat eindpunt, dat moet gehaald worden. Zo gaat dat ook kort voordat iemand doodgaat, je bent erop geprepareerd dat het binnen een bepaalde tijd gebeurd zal zijn. En dan ineens wordt het leven aan de gang gehouden en wordt de tijd verlengd. Er komen toch nog consequenties van wat je zegt of er komt nog een antwoord. Dan houd je op en val je stil."

Dit artikel verscheen eerder in Doodgewoon, # 5, zomer 1995.
© Johanneke van Slooten / Doodgewoon

E-mail: redactie@dood.nl