"We zijn er gewoon ingerold"
Door Marijke Streefkerk
Namen: Piet Sijmons en Ron Damman
Beroep: grafdelvers
Piet Sijmons (33) en Ron Damman (41) hebben een beroep `dat niet bestaat`. "Er is geen opleiding voor. We zijn er gewoon ingerold." Elke ochtend om zeven uur zijn ze present op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. "We beginnen met koffiedrinken, daarna gaan we op pad." Grafdelvers. Ze maken nieuwe graven en halen oude leeg. Elke ochtend krijgen ze een briefje waarop staat wat ze die dag moeten doen. Ze doen het. Zonder er veel bij na te denken, zeggen ze. "Het is gewoon je werk." Zonder emoties, die hebben ze niet, zeggen ze. Sijmons: "Het doet mij helemaal niets." Damman: "Je wordt nuchterder."
Achter het kantoor op de begraafplaats bevindt zich een terrein waar normaal geen bezoekers komen. Hier is het gereedschap van de delvers opgeslagen en hier staat ook de ruimkar. In deze kar worden tijdelijk de menselijke resten uit de geruimde graven bewaard.
Damman: "Als over een graf geen grafrechten meer worden betaald, halen we de steen weg. Het wordt dan nog niet meteen geruimd. Dat gebeurt pas als we het nodig hebben voor iemand anders." Behalve zand en aarde komen er ook botten naar boven. Die worden niet achteloos bij de vuilnis gegooid, maar komen in de ruimkar terecht.
Sijmons opent de kist en trekt een schedel met een bijna intacte paardenstaart uit de hoop tevoorschijn. Een verweerd elastiekje houdt een dun bosje droog, grijs haar bijeen. "Daar is toch niks vies aan", vindt hij. Het opengeslagen deksel van de kist is vochtig aan de binnenkant. Druppels condens glijden traag naar beneden waar een ongeordende verzameling botten en schedels de kist bijna tot aan de rand toe vult. Het beeld heeft iets onwerkelijks, maar is minder schokkend dan verwacht. Witte schedels en botten zijn een onmisbaar onderdeel van stripverhalen en tekenfilms en als zodanig niet eng, maar deze schedels zijn niet wit. Ze zijn bruin en verweerd. Het langdurige verblijf in de grond is hen aan te zien. De botten zijn soms doormidden gebroken. De kist bevat de resten van een groot aantal mensen, maar heeft niets menselijks. Daarvoor zijn de restanten al te lang dood. Een levenloze verzameling die niet doods is. Botten die bezig waren één te worden met de natuur en daarbij voortijdig gestoord zijn. Een natuurlijke verzameling met daartussen één dissonante factor: een kunstgebit dat ons onnatuurlijk toelacht. Sijmons: "Soms vinden we een complete schedel, met de onderkaak er nog aan en de tanden erin." Hij legt het hoofd met de paardenstaart voorzichtig terug en sluit de kist. "Als hij helemaal vol is, wordt hij geleegd."
De inhoud wordt dan gestort in het grote, gemeenschappelijke graf op een voor bezoekers afgesloten gedeelte van de begraafplaats. Ongewild dringt de term massagraf zich op. Niet bepaald een soort graf dat prettige associaties oproept. De weinig eufemistische benaming `bottenkuil` die de stortplaats heeft, doet dat echter ook niet.
De Nieuwe Oosterbegraafplaats ligt vier meter boven het omringende land. Damman: "Toen deze begraafplaats ruim honderd jaar geleden werd opgericht, moest het terrein eerst flink opgehoogd worden. De grond hier bestaat voornamelijk uit klei en veen." Dit zijn compacte grondsoorten die weinig tot geen zuurstof doorlaten waardoor het lijk niet kan verteren. "Voordat ze konden begraven, moest er gewoon zand gestort worden." Het is dan ook niet uitzonderlijk om in de 33 hectare die de begraafplaats groot is stukjes delfts blauwe tegel of pijpjes te vinden. "De grond hier komt overal vandaan."
Op vak 37 hebben collega`s van Sijmons en Damman aangegeven welk graf geruimd moet worden. "Toen we nog geen grafdelver waren, deden wij dat werk ook." Als collega`s, van de onderhoudsploeg of een van de tuinlieden, ook graven willen delven, dan geven ze dat meestal zelf wel aan. "Het moet niet, er zijn veel tuinmensen die erop afknappen." Degenen die er wel tegen kunnen, treden indien nodig op als vervanger voor één van de twee vaste grafdelvers.
Sijmons zit in de oranje graafmachine die pas imposant wordt als blijkt dat hij bij het graven niet op de wielen, maar op een soort tentakels rust. De vier armen verdelen het gewicht van de machine. Zo kan de bestuurder grote kracht zetten zonder dat het voertuig uit balans raakt.
Ondertussen steekt Damman zijn schop in het met planken gemarkeerde graf. "De ene dag zit hij op de machine, de andere dag ik. Anders zou het niet eerlijk zijn," zegt hij. Voordat de machine zijn werk kan doen, graaft hij alvast wat zoden uit. Hij zet zijn schop schuin in de aarde. "Dan heeft de machine meer grip."
Dat niet iedereen dit werk kan doen, is niet verbazingwekkend. Hoewel de fysieke omstandigheden sinds de komst van graaf- en takelmachines aanmerkelijk verbeterd zijn, eist het beroep nog steeds veel van de delvers. Er moet altijd iemand in het graf staan om de stutplanken aan te brengen. Een karweitje dat gepaard gaat met grof hamergeweld. Bovendien gaat het werk ongeacht de weersomstandigheden altijd door. Die omstandigheden zijn soms zo ongunstig dat er als het vriest een speciale drilploeg paraat staat, omdat de delvers anders met geen mogelijkheid in de grond kunnen komen. Damman: "Vroeger maakten ze met twaalf man op één dag maar drie kuilen. Wij maken er met z`n tweeën zes per dag." Met z`n tweeën, want Damman en Sijmons werken altijd samen. "Hij is m`n maatje," zegt Sijmons over Damman die kijkt alsof hij dat niet erg vindt.
De fysieke kant is veranderd, maar hoe zit het met de emotionele kant? Het moet je toch iets doen als je dag aan dag op tamelijk onbarmhartige wijze met de dood geconfronteerd wordt. Dat de grafdelvers geen emoties hebben, zoals ze eerder beweerden, lijkt onwaarschijnlijk. Damman is er nuchterder door geworden. "Je hebt mensen die er niet aan willen denken, maar ik ben niet bang voor de dood. Ik wil m`n zaakjes nu goed geregeld hebben." Sijmons is er gemakkelijker over gaan denken, maar het houdt hem niet vaak bezig. "Als dat zo was, had ik alvast een plekkie uitgekozen." Het maakt hem niet uit waar hij begraven wordt, dat hoeft niet perse op de Nieuwe Ooster te zijn. Hij praat ook niet graag over z`n vak. "Mensen stellen altijd die geijkte vragen. Dan willen ze weten of je weleens gouden tanden of gouden ringen vindt. Op dat soort vragen geef ik geen antwoord." Damman: "Als je doodgraver bent, is iedereen nieuwsgierig."
In eerste instantie zeggen ze dat het voor hen niet uitmaakt of ze een graf voor een kind of voor een volwassene maken. "We willen het niet weten. Iedereen is hetzelfde. Wij zien alleen een kist en gooien de handel dicht." Maar bij een kindergraf gaan ze toch anders te werk. "Dan doen we het met meer respect. Dat vinden we zielig, dus daar doen we iets extra`s voor."
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
"We weten dat de begraafplaats geen pretpark is, maar we mogen toch wel fluiten tijdens ons werk?"
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Sijmons zet de graafmachine in werking en de grijper hapt een groot stuk graf in één keer weg. Het zand wordt naast de groeve gedeponeerd. Nog niet voorzichtig, want zo dicht onder het aardoppervlak bevinden zich nog geen menselijke resten. Ondertussen draait Damman een shaggie. "Als het zand donkerder wordt, weet je dat je een kist nadert. Dan ga je voorzichtiger te werk." Het graf dat ze nu delven is zo`n zeventig jaar oud. Ze weten niet hoeveel mensen erin begraven liggen. "Dat merken we vanzelf." Als het graf ongeveer één meter diep is uitgegraven, springt Damman in de kuil om de stutplanken aan te brengen. Zijn sigaretje legt hij op de rand. Nadat de stutplanken stevig zijn vastgehamerd, "het is net een mijn, je moet alles stutten", springt hij behendig uit de kuil. Nu komt het er wat nauwer op aan. Terwijl weer een hap zand in de grijper verdwijnt, pakt Damman een hark. Hiermee verwijdert hij de botten en botjes. Als op anderhalve meter diepte het zand inderdaad donkerder is, laat Sijmons de grijper van de graafmachine als zeef fungeren. Inmiddels is de schedel al tevoorschijn gekomen. "Die vind je altijd het eerst, omdat het hoofd hoger ligt dan de voeten." Het zand glijdt langzaam naar beneden. Ondertussen zorgt Damman ervoor dat hij de botten voorzichtig van de hoop afharkt. Ze zien er verrassend gewoon uit. Een beetje verweerd, maar dat is logisch na een verblijf van zeventig jaar onder de grond. "Je moet zorgen dat je alles compleet hebt, het graf moet schoon opgeleverd worden." Dat kost de delvers weinig moeite, want ze weten veel van de menselijke anatomie af. Gezien het aantal skeletten dat hun oplettend oog inmiddels gepasseerd is, wekt dat geen verwondering. Zelfs vingerkootjes worden als zodanig herkend en verdwijnen op de groeiende stapel botten.
De kuil wordt steeds dieper. Er moet nog een keer gestut worden. Damman springt nogmaals in het graf. "Mensen begrijpen niet dat je om een graf dicht te gooien ook de kuil in moet en altijd op de kist moet staan." Mensen begrijpen sowieso niet alles. Dat de grafdelvers gewoon hun werk doen, bijvoorbeeld, en dat ze daarom de radio weleens aan hebben staan. "Je hebt mensen die daarover gaan klagen." De grafdelvers weten echt wel dat de begraafplaats geen pretpark is, "maar we mogen toch wel fluiten tijdens ons werk?"
De mensen die het iets beter begrijpen, komen vaak uit een andere cultuur. "Die Nederlanders dat is maar kouwe kak. Alles is precies geregeld. Ze huilen een beetje en gaan weer weg." Neem de Surinamers. "Die komen met een compleet orkest. Dat zijn de mooie dingen. En ze begrijpen tenminste dat je op de kist moet staan." Dat snappen Koreanen ook. Damman: "Die gingen met wierook aan de gang, maar ze hadden door dat wij die kuil dicht moesten gooien. Dus gaf er één een seintje aan de familie. Die draaiden zich allemaal om, waarna Piet en ik ongestoord konden werken."
Er blijken drie mensen begraven te zijn in het graf op vak 37. De skeletten verschillen nogal van formaat. Bij de eerste becommentariseert Damman: "Dat was een klein wijffie, het is allemaal wat fijner." Aan één van de schedels zit de onderkaak nog vast. Er zitten nog drie tanden in. Het gebit stamt duidelijk uit een tijdperk waarin de beugel nog geen gemeengoed was. "Wat een dracula," is het onverfijnde commentaar van Damman. We mogen er geen foto`s van maken. "Je hebt altijd mensen die denken dat ze dan een bekende zien." Het is hoogst onwaarschijnlijk dat iemand in deze verzameling bruin verweerde botten een voorouder herkent, maar regels zijn regels en "wij willen geen problemen krijgen".
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
"Wij hebben heel wat meegemaakt qua vieze dingen."
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Als je dagelijks met niets verhullende overblijfselen geconfronteerd wordt, is het logisch dat je harder wordt. En minder verbloemend spreekt over dingen die andere mensen amper bij naam durven noemen, laat staan gezien hebben. Niet alle graven die gedolven moeten worden, zijn zeventig jaar oud. Niet altijd is een lijk goed verteerd en niet altijd vormen de restanten een prettige aanblik. Sijmons: "Wij hebben heel wat meegemaakt qua vieze dingen." "Het ergste is de stank als je een viezerik hebt," zegt Damman, "dan trekken we altijd een speciaal pak aan." Zijn collega voegt daar op zijn geheel eigen ongenuanceerde manier aan toe: "Ik heb weleens helemaal onder de smurrie gezeten. Dat is pas echt goor. Die natte dingen stinken." Bij sommige mensen treffen ze behalve de botten ook een klomp vet aan die zich van middel tot knie uitstrekt. "Maar dat is gewoon zo wit als papier en het stinkt niet." Volgens de grafdelvers is het vooral de angst van mensen die hun beroep eng maakt. Angst voor het onbekende, want ze weten vaak niet waarvoor ze bang zijn. Dat nabestaanden in toenemende mate de confrontatie met de dood aangaan en het graf zelf dicht willen gooien, maken Sijmons en Damman niet vaak mee. "Zelf dichtgooien? Als ze vijf minuten bezig zijn, houdt het op. En als zij daar lopen te mierenneuken, komen wij in tijdnood." Want het werk gaat door. Zodra de nabestaanden zich in de richting van de aula begeven, moeten zij het graf dichtgooien, want na de koffie komen mensen vaak nog even terug. Daarom heeft Damman het liefst "mensen die een liedje zingen en na vijf minuten weg zijn". Sijmons: "Soms heb je er een beetje geloof bij, dan zeggen ze eerst hallelujah en gaan daarna weg." Dat is niets voor hem. "Er zijn mensen die d`r baat bij hebben om te denken dat ze naar God gaan. Als zij daar gelukkig mee zijn, vind ik het best, maar ik geloof niet in een leven na de dood."
Bekende Nederlanders zijn niet populair bij de grafdelvers. "Die belangrijke mensen veroorzaken alleen maar ellende. Wij moeten langer wachten en er is pers bij. Dat geeft alleen maar rottigheid." Toch zijn ze blij met hun beroep. Sijmons wil het doen zo lang hij kan. "Als m`n lichaam het houdt, tot m`n 65-ste." Damman geniet van zijn werk. "Tegen een boom zitten en wachten tot je weer aan de slag kunt. Prachtig toch."
En dan blijken ze wel degelijk na te denken over meer dan het werk alleen. "Soms zie je die mensen rond zo`n graf allemaal huilen, maar de persoon die dood is, heeft nergens last van." Of: "Dan zie je zo iemand liggen en denk je die heeft dingen meegemaakt die wij niet meegemaakt hebben." Relativerend eraan toevoegend: "Maar dat denken die gasten later ook over ons."
Dit artikel verscheen eerder in Doodgewoon, # 10, herfst 1996.
© Marijke Streefkerk / Doodgewoon (Foto: Anja Krabben)
E-mail: redactie@dood.nl